Illustratie bij gedicht over troost

EENZAAM KIND VAN HET LICHT

zielenpijn

 

Zo alleen, het kind van het licht,
en als door sterke stormen bewogen
geknakt riet, vol onuitgehuild verdriet,
het water tot aan de lippen gestegen,
opgejaagd tot vluchten;
maar weet niet waarheen.

Angst ligt in de ogen, pijn;
de liefde- als een kleine vlam
die als een wonder gelijk
toch niet was te doven-
zoekt om zich heen:
houvast om te overleven-

En ik?...
Kan ik mijn ogen sluiten?
mijn hart en mijn geloof verloochenen?
Zachtjes fluister ik wat liefdewoorden,
leg mijn arm beschermend om haar heen.
Iemand, iemand
moet toch nog moeder voor haar zijn,
iemand een betrouwbare vader;
eindelijk
toch nog een veilig warm thuis.

 

Ella Prinsen - van der Most
20 mei 2008

 

Over troost, hulpverlening en pastorale zorg

Een praktijkvoorbeeld

 

EENZAAM KIND VAN HET LICHT

Hij sloeg zijn armen om hen heen,
legde hen de handen op
en zegende hen.

Want ieder die doet wat mijn Vader in de hemel wil,
die is mijn broer, mijn zuster, mijn moeder.

 

Marcus 10 : 16

Matteüs 12 : 50

   

Kind van het licht is ze, Peggy. Een prachtmeid om te zien, mooi van buiten, lief van binnen. Maar het was donker om haar heen en in zichzelf voelde ze ook veel duisternis. Toch droeg ze een lichtje met zich mee, een lichtje dat niemand had kunnen doven. En als je zoveel eenzaamheid kent en je leven voortdurend geteisterd wordt door verdriet, pijn en angst, is het een wonder gelijk dat zo’n vlammetje nog steeds brandt. Want het water was haar tot aan de lippen gestegen. Wie kon ze vertellen over haar angst en eenzaamheid, over haar verdriet? Wie zou dat kunnen begrijpen? Bovendien schaamde zij zich ervoor dat ze zo bang was. Een thuis had ze niet. En dat zegt tegelijkertijd iets over haar probleem en zielenwonden.

Een mens zonder thuis, is als een mens zonder fundament. Dat is leven met gemiste kansen. Het kind van het licht dat zoveel had ontbeerd, was van deur tot deur gestuurd, van opname naar opname gegaan. En niemand had haar kunnen helpen.  ‘Je bent net een bodemloze put’,  hadden ze tegen haar gezegd. In haar wanhoop deed ze een poging om zichzelf van het leven te beroven.  Misschien wel, om toch ergens thuis te kunnen komen en niet zo zeer om dood te gaan. Want ze was bang voor de dood. Daarom was die daad zo tegenstrijdig geweest.

Op een dag stond ze voor mijn deur. Iemand had haar gebracht. Een mooie meid, dacht ik, gewoon om wie ze is. Een lieve meid. Had niemand dát gezien? Waarom was ze van deur tot deur gestuurd? O ja, ze zat bordenvol pijn, angst en verdriet. Dat behoefde troost, veel troost. Dat behoefde de grootst mogelijke barmhartigheid en een diep verstaan. Een luisteren met heel je hart, een meevoelen alsof je het zelf geleden had. Beetje bij beetje kwamen de verhalen. Soms was het een hele stortvloed. Een heel mijnenveld moest dan worden geruimd. En zoiets gaat niet in één keer. Bovendien moet je uiterst behoedzaam te werk gaan met heel je hart en ziel, met heel je verstand en met inzet van al je krachten – als een geroepene. Tranen moesten worden gedroogd. Stil biddend zat de werker vaak tegenover haar. Maar soms ook heel dichtbij, naast haar, vertroostend als een moeder met een arm om haar schouder. Want iemand, iemand moest toch nog moeder voor haar zijn en een onvoorwaardelijk liefdevol thuis creëren waar je altijd terecht kunt en gehoor vindt. Daar waar jou de broodnodige bevestiging geschonken wordt, die je misschien nog nooit hebt mogen ontvangen in je leven. Iemand, iemand moet toch een keer in je leven jouw tranen drogen. En daar is veiligheid voor nodig, onvoorwaardelijke liefde en trouw.

Vanuit een diepe bewogenheid, een geraakt zijn om wat ik voelde en zag, heb ik mogen leren dat je een deel van je beroepshouding moet kunnen laten varen omdat deze de genezing zo in de weg kan staan. Een ouder benadert zijn kind ook niet vanuit zijn beroepshouding maar vanuit zijn bewogen moeder- of vader hart. Het geraakt zijn en geraakt mogen worden kent nabijheid, geen optimale distantie. In de Bijbel, in Tessalonica 2 vers 7 en 8, zegt Paulus: ‘We zijn met u omgegaan als een moeder die haar kinderen voedt en verzorgt. We waren zo op u gesteld, dat we u behalve het evangelie van God ook graag ons eigen leven hadden geschonken; zo na lag u ons aan ons hart.’ Het is de veilige beschermende afstand van een ouder tot een kind die heelt. Het passend nabij mogen komen, een thuis creëren. Een veilig warm thuis dat er vaak nooit is geweest. Hoe wil je een mens kunnen helen zonder eerst te geven van wat zo is ontbeerd? Van de basisbehoeften moet nog op een zeer integere wijze geschonken worden om te kunnen bouwen. Kennis hanteren zonder de ware liefde te schenken, is als bouwen zonder cement. De Bijbel zegt in 1 Korintiërs 13 vers 2: ‘Al wist ik alles wat er te weten is, als ik geen liefde had, was ik niets.’ Zo belangrijk is de liefde. Het is het hoogste goed.

Als een wonder gelijk zag ik Peggy opbloeien. Ze is nooit meer opgenomen geweest en ze piekert niet meer over zelfmoord. Het is haar vreemd geworden. Het lichtje van de liefde en het geloof is gelukkig nooit gedoofd. Nu helpt ze anderen. Een mooi kind is zij, een prachtmeid!